De 5 sterkst verwante generatiefitties rond het nieuwe pensioencontract

De nu nog aan elkaar te knopen losse eindjes rond het nieuwe pensioencontract, lijken zich toe te spitsen op de verschillen tussen jong en oud.

Het ligt er natuurlijk een beetje aan wanneer je begint met tellen. Start je op 30 september 2002, als er een circulaire van de Pensioen- en Verzekeringskamer verschijnt na het uiteenspatten van de internetzeepbel? Of op 1 januari 2007 als het ‘oude’ FTK van kracht wordt en al snel de ultieme lakmoesproef volgt in de vorm van de kredietcrisis? Of zet je in op 4 juni 2010, de geboortedatum van het eerste Pensioenakkoord dat uiteindelijk alleen het woord ‘casinopensioen’ oplevert voor de Dikke Van Dale. Feit is, er wordt al meer dan tien jaar gesproken over de urgente wijziging van ons pensioenstelsel. Er zijn in het verleden vissen geweest die sneller vier poten en een goed stel longen hebben ontwikkeld om op het land te gaan rondkijken. Maar goed, dat hoefde waarschijnlijk niet zo zorgvuldig.

De langdurige lockdown van pensioenoverleg heeft ervoor gezorgd dat de gemiddelde Nederlander allang is afgehaakt, maar ook direct betrokkenen schijnen steeds meer moeite te hebben om ingelogd te blijven. Het heeft al met al veel weg van zo’n langslepende familieruzie waarvan niemand meer precies weet wat de aanleiding was. Iets met een te verdelen erfenis, die niet alleen een kekke antieke staartklok maar ook wat onverwachte schulden bleek te bevatten bijvoorbeeld. Of de torenhoog opgelopen rekening van het laatste gezamenlijke familieuitje. Zoiets. De nu nog aan elkaar te knopen losse eindjes rond het nieuwe pensioencontract, lijken zich toe te spitsen op de verschillen tussen jong en oud. Er lijkt over en weer zelfs sprake van enige solidariteitsreserve. Maar voordat Bert van Leeuwen er met zijn limousine aan te pas moet komen, waar zitten die pijnpunten tussen de generaties zo ongeveer?

1. Familiespel

Waarschijnlijk de grootste wijziging in het pensioenstelsel is de afschaffing van de doorsneesystematiek. In de toekomst zullen jongere deelnemers niet langer de (duurdere) opbouw van oudere deelnemers subsidiëren. Voor alle deelnemers geldt straks een vlakke premie die volledig – op een afhaking voor een collectief buffertje na – ten goede komt aan het persoonlijke pensioenvermogen.

Een nog op te lossen puzzel hierbij is hoe deze wijziging op te vangen voor de deelnemers die zo’n beetje op het punt stonden om gesubsidieerd pensioen op te gaan bouwen, na eerst zelf meegeholpen te hebben aan de generaties voor hen. Bij het oplossen van deze puzzel is het goed te beseffen dat ook de doorsneesystematiek niet altijd evenveel voordeel als nadeel oplevert. De doorsneesystematiek is geen zero sum game (goed Engels voor ‘nulsomspel’). Zelfs bij het volledig doorlopen van de opbouwperiode (zeg van 25 tot 68 jaar) onder een doorsneesystematiek is daar alleen sprake van als het actievenbestand stationair is en ook de overige omstandigheden niet al te zeer fluctueren. En daar gaat het nou net mis. Welbeschouwd lijkt de huidige doorsneesystematiek best veel op een Ponzi-scheme.

2. Regelneef of suikeroom

Nog even over het op te lossen probleem van de straks niet meer gesubsidieerde oudere deelnemers. Afgesproken is vooralsnog dat de hieruit volgende nadelen adequaat (en kostenneutraal) worden gecompenseerd.

Je kunt je hierbij afvragen wat het verschil is tussen de aankomende wijzigingen en de eerdere inperkingen van het Witteveenkader. Zoals bijvoorbeeld de overgang van eind- naar middelloon, het verlagen van de jaarlijkse opbouw en het introduceren van een maximumsalarisgrens. Deelnemers zijn hiervoor destijds niet en masse gecompenseerd. Dit geldt ook voor iedereen die halverwege uit het systeem is gestapt om bijvoorbeeld ZZP’er te worden. Dus hoe vanzelfsprekend is compensatie eigenlijk, wie komt ervoor in aanmerking en vooral: wie gaat dat betalen?

3. Goed huisvader

Een ander herverdelingsvraagstuk doet zich voor bij de overstap van een uniform naar een leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid. Het optimale risicoprofiel verschilt per leeftijd en in het nieuwe pensioenstelsel krijgt iedereen de portefeuille die bij hem of haar past. Een jongere deelnemer kan meer risico nemen en heeft geen behoefte aan het afdekken van het renterisico als dat ten koste gaat van het budget om in zakelijke waarden te beleggen. Voor een oudere deelnemer zou een niet afgedekte rentedaling daarentegen heel slecht nieuws zijn voor het (bijna) ingegane pensioen. Ontstaat er, als je al die individuele portefeuilles bij elkaar optelt, een ander collectief renteafdekkingspercentage dan het fonds op dit moment hanteert?

Met andere woorden: levert het huidige, voor alle leeftijden gelijke, collectieve renteafdekkingspercentage ongewenste herverdelingen op tussen de verschillende leeftijdscohorten? En zo ja, zorgen de regels van het huidige FTK – bijvoorbeeld via het ‘niets doen’ tussen een dekkingsgraad van 90% en 110% – misschien al voor dezelfde dempende werking die we straks via lifecycles en nieuwe verdeelregels proberen te bereiken?

4. Geen stiefkinderen maken

Het nieuwe contract zal, zo is de bedoeling, indexatie waarschijnlijker maken. Dat is natuurlijk goed nieuws na een lange periode waarin er bij het gemiddelde pensioenfonds nauwelijks of geen toeslagen konden worden verleend. Maar is het uitblijven van indexatie voor iedereen eigenlijk even erg?

Indexatie, of beter bestendige indexatie, is voor jongeren het belangrijkst. Die vormt een groot deel van het nog op te bouwen pensioenvermogen. Al gauw oplopend tot de helft. In reële termen zou het tot de pensioendatum uitblijven van toeslagverlening voor een jongere dan ook leiden tot een pensioen dat nog maar de helft waard is. De inmiddels gepensioneerde deelnemers hebben daarentegen nog (een deel van het) pensioen opgebouwd in betere economische tijden en bovendien in een pensioenregeling zonder de eerder genoemde inperkingen van het Witteveenkader. Dat doet wonderen voor de vervangingsratio.

5. Naar z’n grootje

Het spiegelbeeld van het bovenstaande is natuurlijk de volgende vraag: is het doorvoeren van kortingen voor iedereen even erg? Het nieuwe contract zal – als het goed is – niet alleen vaker indexaties mogelijk maken, maar ook kortingen. Van ‘ultimum remedium’ naar ‘business as usual’. Daar zit geen woord Spaans bij.

Afgezien van het feit dat het uitkeren van méér geld dan je feitelijk bezit geen al te duurzaam bedrijfsmodel is (zie opnieuw het eerder genoemde Ponzi-scheme), is het doorvoeren van een korting voor een jongere deelnemer duidelijk minder problematisch. Het is – anders dan voor een gepensioneerde deelnemer – niet de maandelijkse uitkering die ineens lager wordt, maar het pensioenvermogen in ontwikkeling dat een stapje terug doet. Zolang er geen sprake is van een bestendige korting, zal dit vermogen zich door middel van toekomstige premies, beleggingsrendementen en toeslagen weer moeten kunnen herstellen.

Heeft u liever dat wij de benchmark voor u invullen, stuurt u ons dan uw huidige pensioencontract.

  • Max. file size: 64 MB.